Zoeken
Meting decentrale overheden en circulaire economie
Gemeenten, provincies, waterschappen en circulaire economie: veel ambitie maar meer houvast nodig
Het Nederlandse kabinet streeft naar een volledig circulaire economie in 2050. Gemeenten, provincies en waterschappen zetten zich daarvoor in. Welke initiatieven ondernemen deze decentrale overheden om de transitie naar een circulaire economie te versnellen? En wat werkt wel en niet? Waar lopen decentrale overheden daarbij tegenaan? Onderzoek van het PBL dat antwoorden moet geven op bovengenoemde vragen, wordt momenteel uitgevoerd. Op basis van de eerste reacties werden al een vijftal punten opgemerkt.
1. Circulariteit is veelal verankerd in beleid
Ruim de helft van deze groep overheden heeft circulair beleid vastgesteld. Nog eens ruim 30 procent is bezig met de ontwikkeling van circulair beleid. 75 procent van de overheden heeft de landelijke doelstellingen overgenomen: volledig circulair in 2050 en halvering van het primaire abiotische grondstoffengebruik in 2030. Hiervoor heeft de helft van de decentrale overheden – die inmiddels de enquête hebben ingevuld – ook eigen doelstellingen ontwikkeld, bijvoorbeeld voor afval- en materiaalstromen of inkoop.
2. Meeste decentrale overheden zijn nog aan het pionieren
Bijna de helft van de decentrale overheden geeft aan nog in de pioniersfase te verkeren (figuur 1). Ze introduceren bijvoorbeeld circulaire economie binnen de eigen organisatie of doen ad hoc circulaire projecten. Circulair inkopen (circa 80 procent) en het faciliteren van kennisuitwisseling (circa 75 procent) zijn met stip de meest ondernomen activiteiten.
3. Onvoldoende middelen vormen het grootste knelpunt
Bijna 70 procent van de overheden beschouwt onvoldoende geld en menskracht als de grootste belemmeringen om de transitie naar een circulaire economie te stimuleren of te versnellen. Op plaats twee in de lijst met genoemde belemmeringen staat (met ruim 50 procent) onvoldoende duidelijke en concrete doelstellingen om op te sturen. Hierdoor vinden deze overheden het moeilijk om een gericht programma met circulaire projecten op te stellen. Op de gedeelde derde plaats staan onvoldoende support binnen de organisatie en onvoldoende kennis en kunde binnen de organisatie.
4. Monitoren van de transitie is lastig
Het ontbreken van concrete doelstellingen maakt dat decentrale overheden het lastig vinden om de transitie naar een circulaire economie te monitoren. Nog geen 10 procent heeft op dit moment een operationeel monitoringsysteem. Wel is bijna de helft bezig met de ontwikkeling daarvan. De meest gebruikte indicatoren zijn die voor circulair inkopen, emissies naar natuur en milieu zoals CO2 en afvalstromen.
5. Gaat samenwerking de sleutel naar een circulaire economie worden?
Van samenwerking verwachten decentrale overheden veel. Momenteel werken ze vooral samen met andere decentrale overheden (circa 80 procent). Daarnaast werken ze vaak samen met het bedrijfsleven (circa 60 procent) en kennisinstellingen (circa 50 procent) (zie figuur 2). Bewoners(organisaties) zijn nog minder in het vizier (10 procent). Voor dit laatste is het wellicht nog te vroeg en moet de transitie naar een circulaire economie eerst concreter worden om een wezenlijke bijdrage van bewoners te kunnen vragen.